Schlagen
(n)
(n)
(Sportarten)
|
batten
(n)
(n)
(Sportarten)
|
Schlagen
(n)
(n)
(Herz)
|
bonzen
(n)
(n)
(Herz)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
gebonsd
bonzen
bonst
bonsden
bonsde
|
Schlagen
(n)
(n)
(Herz)
|
gebons
(n)
(n)
(Herz)
|
Schlagen
(n)
(n)
(Herz)
|
kloppen
(n)
(n)
(Herz)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geklopt
klopt
kloppen
klopte
klopten
|
Schlagen
(n)
(n)
(Sportarten)
|
slaan
(n)
(n)
(Sportarten)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geslagen
slaat
slaan
sloegen
sloeg
|
Schlagen
(v)
(Tür)
|
bonzen
(n)
(v)
(Tür)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
gebonsd
bonzen
bonst
bonsden
bonsde
|
Schlagen
(v)
(Uhr)
|
slaan
(n)
(v)
(Uhr)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geslagen
slaat
slaan
sloegen
sloeg
|
Schlagen
(v)
(prügeln)
|
een pak slaag geven
(v)
(prügeln)
|
Schlagen
(v)
(Faust)
|
beuken
(v)
(Faust)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
gebeukt
beuken
beukt
beukten
beukte
|
Schlagen
(v)
(Mitbewerber)
|
beter manoeuvreren dan
(v)
(Mitbewerber)
|
Schlagen
(v)
(Faust)
|
slaan
(n)
(v)
(Faust)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geslagen
slaat
slaan
sloegen
sloeg
|
Schlagen
(v)
(Sportarten)
|
klop geven
(v)
(Sportarten)
|
Schlagen
(v)
(prügeln)
|
aftuigen
(v)
(prügeln)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
afgetuigd
tuigen af
tuigt af
tuigde af
tuigden af
|
Schlagen
(v)
(kulinarisch)
|
kloppen
(n)
(v)
(kulinarisch)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geklopt
klopt
kloppen
klopte
klopten
|
Schlagen
(v)
(Herz)
|
slaan
(n)
(v)
(Herz)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geslagen
slaat
slaan
sloegen
sloeg
|
Schlagen
(v)
(prügeln)
|
afrossen
(v)
(prügeln)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
afgerost
rost af
rossen af
roste af
rosten af
|
Schlagen
(v)
(Strafe)
|
een mep geven
(v)
(Strafe)
|
Schlagen
(v)
(kulinarische Terminologie)
|
kloppen
(n)
(v)
(kulinarische Terminologie)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geklopt
klopt
kloppen
klopte
klopten
|
Schlagen
(v)
(Sportarten)
|
inmaken
(v)
(Sportarten)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
ingemaakt
maken in
maakt in
maakten in
maakte in
|
Schlagen
(v)
(Strafe)
|
een klap geven
(v)
(Strafe)
|
Schlagen
(v)
(Mitbewerber)
|
verslaan
(v)
(Mitbewerber)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
verslagen
verslaat
verslaan
versloeg
versloegen
|
Schlagen
(v)
(person)
|
slaan
(n)
(v)
(person)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geslagen
slaat
slaan
sloegen
sloeg
|
Schlagen
(v)
(Eier)
|
klutsen
(v)
(Eier)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geklutst
klutst
klutsen
klutsten
klutste
|
Schlagen
(v)
(Strafe)
|
meppen
(v)
(Strafe)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
gemept
meppen
mept
mepte
mepten
|
Schlagen
(v)
(person)
|
meppen
(v)
(person)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
gemept
meppen
mept
mepte
mepten
|
Schlagen
(v)
(Herz)
|
kloppen
(n)
(v)
(Herz)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geklopt
klopt
kloppen
klopte
klopten
|
Schlagen
(v)
(kulinarische Terminologie)
|
stijfslaan
(v)
(kulinarische Terminologie)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
stijfgeslagen
slaat stijf
slaan stijf
sloeg stijf
sloegen stijf
|
Schlagen
(v)
(Eier)
|
roeren
(v)
(Eier)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geroerd
roert
roeren
roerden
roerde
|
Schlagen
(v)
(prügeln)
|
afranselen
(v)
(prügeln)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
afgeranseld
ranselt af
ranselen af
ranselden af
ranselde af
|
Schlagen
(v)
(Tür)
|
bonken
(v)
(Tür)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
gebonkt
bonkt
bonken
bonkten
bonkte
|
Schlagen
(v)
(Schlägerei)
|
knokken
(n)
(v)
(Schlägerei)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
geknokt
knokt
knokken
knokte
knokten
|
Schlagen
(v)
(Tür)
|
dreunen
(v)
(Tür)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
gedreund
dreunt
dreunen
dreunde
dreunden
|
Schlagen
(v)
(Schlägerei)
|
vechten
(n)
(v)
(Schlägerei)
|
geschlagen
schlagen
schlägst
schlugst
schlugen
schlag(e)
|
gevochten
vechten
vecht
vocht
vochten
|