erlauben
(v)
(Verantwortung)
|
zich veroorloven
(v)
(Verantwortung)
|
erlauben
(v)
(Erlaubnis)
|
toelaten
(v)
(Erlaubnis)
|
erlaubt
erlauben
erlaubst
erlaubtest
erlaubten
erlaub(e)
|
toegelaten
laten toe
laat toe
liet toe
lieten toe
|
erlauben
(v)
(Erlaubnis)
|
veroorloven
(v)
(Erlaubnis)
|
erlaubt
erlauben
erlaubst
erlaubtest
erlaubten
erlaub(e)
|
veroorloofd
veroorlooft
veroorloven
veroorloofden
veroorloofde
|
erlauben
(v)
(Erlaubnis)
|
de vrijheid nemen te
(v)
(Erlaubnis)
|
erlauben
(v)
(Erlaubnis)
|
toestaan
(v)
(Erlaubnis)
|
erlaubt
erlauben
erlaubst
erlaubtest
erlaubten
erlaub(e)
|
toegestaan
staan toe
staat toe
stond toe
stonden toe
|
erlauben
(v)
(ermöglichen)
|
in staat stellen
(v)
(ermöglichen)
|
erlauben
(v)
(Verantwortung)
|
zich permitteren
(v)
(Verantwortung)
|
erlauben
(v)
(Bedingung)
|
permitteren
(v)
(Bedingung)
|
erlaubt
erlauben
erlaubst
erlaubtest
erlaubten
erlaub(e)
|
gepermitteerd
permitteren
permitteert
permitteerde
permitteerden
|
erlauben
(v)
(ermöglichen)
|
de gelegenheid geven
(v)
(ermöglichen)
|
erlauben
(v)
(Bedingung)
|
toelaten
(v)
(Bedingung)
|
erlaubt
erlauben
erlaubst
erlaubtest
erlaubten
erlaub(e)
|
toegelaten
laten toe
laat toe
liet toe
lieten toe
|
erlauben
(v)
(Erlaubnis)
|
zich permitteren
(v)
(Erlaubnis)
|
erlauben
(v)
(Bedingung)
|
veroorloven
(v)
(Bedingung)
|
erlaubt
erlauben
erlaubst
erlaubtest
erlaubten
erlaub(e)
|
veroorloofd
veroorlooft
veroorloven
veroorloofden
veroorloofde
|