wachsen
(v)
(Zunahme)
|
toenemen
(v)
(Zunahme)
|
gewachsen
wachsen
wächst
wuchsen
wuchsest
wachs(e)
|
toegenomen
nemen toe
namen toe
|
wachsen
(v)
(person)
|
groeien
(v)
(person)
|
gewachsen
wachsen
wächst
wuchsen
wuchsest
wachs(e)
|
gegroeid
groeit
groeien
groeide
groeiden
|
wachsen
(v)
(Boden)
|
boenen
(v)
(Boden)
|
gewachsen
wachsen
wächst
wuchsen
wuchsest
wachs(e)
|
geboend
boenen
boent
boende
boenden
|
wachsen
(v)
(Zunahme)
|
oplopen
(v)
(Zunahme)
|
gewachsen
wachsen
wächst
wuchsen
wuchsest
wachs(e)
|
opgelopen
loopt op
lopen op
liep op
liepen op
|
wachsen
(v)
(Pflanze)
|
groeien
(v)
(Pflanze)
|
gewachsen
wachsen
wächst
wuchsen
wuchsest
wachs(e)
|
gegroeid
groeit
groeien
groeide
groeiden
|
wachsen
(v)
(Boden)
|
in de was zetten
(v)
(Boden)
|
wachsen
(v)
|
groeien
(v)
|
gewachsen
wachsen
wächst
wuchsen
wuchsest
wachs(e)
|
gegroeid
groeit
groeien
groeide
groeiden
|
wachsen
(v)
(Gesellschaft)
|
aangroeien
(v)
(Gesellschaft)
|
gewachsen
wachsen
wächst
wuchsen
wuchsest
wachs(e)
|
aangegroeid
groeien aan
groeiden aan
|
wachsen
(v)
(Gesellschaft)
|
zich uitbreiden
(v)
(Gesellschaft)
|
wachsen
(v)
({{intrans.|:}} größer werden)
|
groeien
(v)
({{intrans.|:}} größer werden)
|
gewachsen
wachsen
wächst
wuchsen
wuchsest
wachs(e)
|
gegroeid
groeit
groeien
groeide
groeiden
|
wachsen
(v)
(Gesellschaft)
|
expanderen
(v)
(Gesellschaft)
|
gewachsen
wachsen
wächst
wuchsen
wuchsest
wachs(e)
|
geëxpandeerd
expanderen
expandeert
expandeerden
expandeerde
|