vorwegnehmen (v) (Zeit) | handelen voor (v) (Zeit) |
vorwegnehmen (o) (Zeit) | bij voorbaat (o) (Zeit) |
vorwegnehmen (o) (Zeit) | van tevoren (o) (Zeit) |
vorwegnehmen (o) (Zeit) | vooraf (o) (Zeit) |
vorwegnehmen (o) (Zeit) | vooruit (o) (Zeit) |
vorwegnehmen (o) (Zeit) | op voorhand (o) (Zeit) |