vermindern
(v)
(reduzieren)
|
reduceren
(v)
(reduzieren)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
gereduceerd
reduceren
reduceert
reduceerden
reduceerde
|
vermindern
(v)
(beschränken)
|
bekorten
(v)
(beschränken)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
bekort
bekort
bekorten
bekortte
bekortten
|
vermindern
(v)
(beschränken)
|
verkorten
(v)
(beschränken)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
verkort
verkort
verkorten
verkortte
verkortten
|
vermindern
(v)
(Größe)
|
afnemen
(v)
(Größe)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
afgenomen
neemt af
nemen af
namen af
nam af
|
vermindern
(v)
(schrumpfen)
|
slinken
(v)
(schrumpfen)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
geslonken
slinken
slonken
|
vermindern
(v)
(Größe)
|
verminderen
(v)
(Größe)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
verminderd
vermindert
verminderen
verminderden
verminderde
|
vermindern
(v)
(verringern)
|
afnemen
(v)
(verringern)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
afgenomen
neemt af
nemen af
namen af
nam af
|
vermindern
(v)
(reduzieren)
|
verminderen
(v)
(reduzieren)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
verminderd
vermindert
verminderen
verminderden
verminderde
|
vermindern
(v)
(beschränken)
|
verminderen
(v)
(beschränken)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
verminderd
vermindert
verminderen
verminderden
verminderde
|
vermindern
(v)
(abnehmen)
|
verslappen
(v)
(abnehmen)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
verslapt
verslappen
verslapt
verslapten
verslapte
|
vermindern
(v)
(reduzieren)
|
besnoeien
(v)
(reduzieren)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
besnoeid
besnoeien
besnoeit
besnoeide
besnoeiden
|
vermindern
(v)
(schrumpfen)
|
afnemen
(v)
(schrumpfen)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
afgenomen
neemt af
nemen af
namen af
nam af
|
vermindern
(v)
(Größe)
|
verkleinen
(v)
(Größe)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
verkleind
verkleint
verkleinen
verkleinden
verkleinde
|
vermindern
(v)
(verringern)
|
verminderen
(v)
(verringern)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
verminderd
vermindert
verminderen
verminderden
verminderde
|
vermindern
(v)
(schrumpfen)
|
kleiner worden
(v)
(schrumpfen)
|
vermindern
(v)
(abnehmen)
|
bedaren
(v)
(abnehmen)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
bedaard
bedaren
bedaart
bedaarde
bedaarden
|
vermindern
(v)
(beschränken)
|
inkorten
(v)
(beschränken)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
ingekort
korten in
kort in
kortten in
kortte in
|
vermindern
(v)
(abnehmen)
|
afnemen
(v)
(abnehmen)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
afgenomen
neemt af
nemen af
namen af
nam af
|
vermindern
(v)
(Größe)
|
kleiner worden
(v)
(Größe)
|
vermindern
(v)
(abnehmen)
|
verminderen
(v)
(abnehmen)
|
vermindert
vermindern
verminderst
vermindertest
verminderten
vermind(e)re
|
verminderd
vermindert
verminderen
verminderden
verminderde
|