verachten
(v)
(Benehmen)
|
geringschatten
(v)
(Benehmen)
|
verachtet
verachtest
verachten
verachteten
verachtetest
verachte
|
geringgeschat
schat gering
schatten gering
schatten gering
schatte gering
|
verachten
(v)
(Benehmen)
|
minachten
(v)
(Benehmen)
|
verachtet
verachtest
verachten
verachteten
verachtetest
verachte
|
geminacht
minachten
minacht
minachtten
minachtte
|
verachten
(v)
(Gefühle)
|
verafschuwen
(v)
(Gefühle)
|
verachtet
verachtest
verachten
verachteten
verachtetest
verachte
|
verafschuwd
verafschuwen
verafschuwt
verafschuwde
verafschuwden
|
verachten
(v)
(verhöhnen)
|
verachten
(v)
(verhöhnen)
|
verachtet
verachtest
verachten
verachteten
verachtetest
verachte
|
veracht
veracht
verachten
verachtte
verachtten
|
verachten
(v)
(Gefühle)
|
haten
(v)
(Gefühle)
|
verachtet
verachtest
verachten
verachteten
verachtetest
verachte
|
gehaat
haten
haat
haatten
haatte
|
verachten
(v)
(Gefühle)
|
een afkeer hebben van
(v)
(Gefühle)
|
verachten
(v)
(verhöhnen)
|
misprijzen
(n)
(v)
(verhöhnen)
|
verachtet
verachtest
verachten
verachteten
verachtetest
verachte
|
misprezen
misprijst
misprijzen
misprezen
misprees
|
verachten
(v)
(Gefühle)
|
verachten
(v)
(Gefühle)
|
verachtet
verachtest
verachten
verachteten
verachtetest
verachte
|
veracht
veracht
verachten
verachtte
verachtten
|
verachten
(v)
(Gefühle)
|
gruwelen van
(v)
(Gefühle)
|
verachten
(v)
(Gefühle)
|
een afschuw hebben van
(v)
(Gefühle)
|
verachten
(v)
(verhöhnen)
|
minachten
(v)
(verhöhnen)
|
verachtet
verachtest
verachten
verachteten
verachtetest
verachte
|
geminacht
minachten
minacht
minachtten
minachtte
|
verachten
(v)
(Gefühle)
|
walgen van
(v)
(Gefühle)
|
verachten
(v)
(Gefühle)
|
gruwen van
(v)
(Gefühle)
|