stattfinden
(v)
(Ereignis)
|
plaatshebben
(v)
(Ereignis)
|
stattgefunden
finden statt
findest statt
fanden statt
fandest statt
find(e) statt
|
plaatsgehad
hebben plaats
hadden plaats
|
stattfinden
(v)
(Ereignis)
|
voorkomen
(n)
(v)
(Ereignis)
|
stattgefunden
finden statt
findest statt
fanden statt
fandest statt
find(e) statt
|
voorkomen
voorkomt
voorkomen
voorkwam
voorkwamen
|
stattfinden
(v)
(Ereignis)
|
gebeuren
(v)
(Ereignis)
|
stattgefunden
finden statt
findest statt
fanden statt
fandest statt
find(e) statt
|
gebeurd
gebeuren
gebeurden
|
stattfinden
(v)
(Ereignis)
|
voorvallen
(v)
(Ereignis)
|
stattgefunden
finden statt
findest statt
fanden statt
fandest statt
find(e) statt
|
voorgevallen
vallen voor
vielen voor
|
stattfinden
(v)
(Ereignis)
|
plaatsvinden
(v)
(Ereignis)
|
stattgefunden
finden statt
findest statt
fanden statt
fandest statt
find(e) statt
|
plaatsgevonden
vinden plaats
vonden plaats
|
stattfinden
(v)
(Ereignis)
|
plaats vinden
(v)
(Ereignis)
|