schneiden
(n)
(n)
(Landwirtschaft)
|
maaien
(n)
(n)
(Landwirtschaft)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
gemaaid
maaien
maait
maaide
maaiden
|
schneiden
(v)
(allgemein)
|
kruisen
(v)
(allgemein)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
gekruist
kruisen
kruist
kruiste
kruisten
|
schneiden
(v)
|
snijden
(n)
(v)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
gesneden
snijdt
snijden
sneed
sneden
|
schneiden
(v)
(Haar)
|
bijknippen
(v)
(Haar)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
bijgeknipt
knipt bij
knippen bij
knipten bij
knipte bij
|
schneiden
(v)
(nagel)
|
knippen
(n)
(v)
(nagel)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
geknipt
knipt
knippen
knipten
knipte
|
schneiden
(v)
(nagel)
|
afknippen
(v)
(nagel)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
afgeknipt
knippen af
knipt af
knipten af
knipte af
|
schneiden
(v)
(teilen)
|
snijden
(n)
(v)
(teilen)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
gesneden
snijdt
snijden
sneed
sneden
|
schneiden
(v)
(Straßen)
|
elkaar kruisen
(v)
(Straßen)
|
schneiden
(v)
(Hecke)
|
knippen
(n)
(v)
(Hecke)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
geknipt
knipt
knippen
knipten
knipte
|
schneiden
(v)
(Straßen)
|
elkaar snijden
(v)
(Straßen)
|
schneiden
(v)
(allgemein)
|
snijden
(n)
(v)
(allgemein)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
gesneden
snijdt
snijden
sneed
sneden
|
schneiden
(v)
(Kinematographie)
|
monteren
(v)
(Kinematographie)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
gemonteerd
monteert
monteren
monteerden
monteerde
|
schneiden
(v)
(Haar)
|
afknippen
(v)
(Haar)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
afgeknipt
knippen af
knipt af
knipten af
knipte af
|
schneiden
(v)
(kulinarisch)
|
afsnijden
(v)
(kulinarisch)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
afgesneden
snijden af
snijdt af
sneden af
sneed af
|
schneiden
(v)
(Haar)
|
knippen
(n)
(v)
(Haar)
|
geschnitten
schneiden
schneidest
schnitten
schnitt(e)st
schneid(e)
|
geknipt
knipt
knippen
knipten
knipte
|