Schließen — Deutsch Holländisch Übersetzung17 Treffer

schließen (n) (n) (Akt) sluiting (f) (n) (Akt)
schließen (n) (n) (Akt) sluiten (n) (n) (Akt)
schließen (v) (Beratung) sluiten (n) (v) (Beratung)
schließen (v) (Beratung) beëindigen (v) (Beratung)
schließen (v) (Beratung) afwikkelen (v) (Beratung)
schließen (v) (Tür) dichtgaan (v) (Tür)
schließen (v) (fabrik) opdoeken (v) (fabrik)
schließen (v) (Tür) op slot doen (v) (Tür)
schließen (v) (Beratung) afronden (n) (v) (Beratung)
schließen (v) (Tür) dichtdoen (v) (Tür)
schließen (v) (Tür) afsluiten (v) (Tür)
schließen (v) (fabrik) sluiten (n) (v) (fabrik)
schließen (v) (subjekt) afsluiten (v) (subjekt)
schließen (v) (subjekt) sluiten (n) (v) (subjekt)
schließen (v) (Beratung) voltooien (v) (Beratung)
schließen (v) (Tür) sluiten (n) (v) (Tür)
schließen (v) (Tür) dichtmaken (v) (Tür)
Übersetzen Schließen in andere Sprachen
Übersetzen schließen in Englisch
Übersetzen schließen in Französisch
Übersetzen schließen in Italienisch
Übersetzen schließen in Spanisch
Übersetzen schließen in Portugiesisch
Übersetzen schließen in Slowenisch
Übersetzen schließen in Polnisch
Übersetzen schließen in Tschechisch