niedergeschlagen (a) (Gefühle) | diepbedroefd (a) (Gefühle) |
niedergeschlagen (a) (gefühlsbetonter Zustand) | gedeprimeerd (a) (gefühlsbetonter Zustand) |
niedergeschlagen (a) (Gefühle) | terneergeslagen (a) (Gefühle) |
niedergeschlagen (a) (Gefühle) | ontmoedigd (a) (Gefühle) |
niedergeschlagen (a) (gefühlsbetonter Zustand) | depressief (a) (gefühlsbetonter Zustand) |
niedergeschlagen (a) (gefühlsbetonter Zustand) | neerslachtig (a) (gefühlsbetonter Zustand) |
niedergeschlagen (a) (Gefühle) | bedrukt (a) (Gefühle) |
niedergeschlagen (a) (Gefühle) | gedeprimeerd (a) (Gefühle) |
niedergeschlagen (a) (gefühlsbetonter Zustand) | moedeloos (a) (gefühlsbetonter Zustand) |
niedergeschlagen (a) (Gefühle) | overmand door verdriet (a) (Gefühle) |
niedergeschlagen (a) (gefühlsbetonter Zustand) | mismoedig (a) (gefühlsbetonter Zustand) |
niedergeschlagen (a) (gefühlsbetonter Zustand) | mistroostig (a) (gefühlsbetonter Zustand) |
niedergeschlagen (a) (gefühlsbetonter Zustand) | terneergeslagen (a) (gefühlsbetonter Zustand) |
niedergeschlagen (a) (Gefühle) | neerslachtig (a) (Gefühle) |
niedergeschlagen (a) (Gefühle) | somber (a) (Gefühle) |
niedergeschlagen (a) (gefühlsbetonter Zustand) | ontmoedigd (a) (gefühlsbetonter Zustand) |