kontrollieren
(v)
(Vergleich)
|
controleren
(n)
(v)
(Vergleich)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
gecontroleerd
controleert
controleren
controleerde
controleerden
|
kontrollieren
(v)
(Tatsache)
|
verifiëren
(v)
(Tatsache)
|
kontrollieren
(v)
(Tatsache)
|
checken
(v)
(Tatsache)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
gecheckt
checkt
checken
checkte
checkten
|
kontrollieren
(v)
(Gesellschaft)
|
controleren
(n)
(v)
(Gesellschaft)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
gecontroleerd
controleert
controleren
controleerde
controleerden
|
kontrollieren
(v)
(Einfluss)
|
controleren
(n)
(v)
(Einfluss)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
gecontroleerd
controleert
controleren
controleerde
controleerden
|
kontrollieren
(v)
(Auskunft)
|
verifiëren
(v)
(Auskunft)
|
kontrollieren
(v)
(Tatsache)
|
nagaan
(v)
(Tatsache)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
nagegaan
gaan na
gaat na
ging na
gingen na
|
kontrollieren
(v)
(Vergleich)
|
verifiëren
(v)
(Vergleich)
|
kontrollieren
(v)
(Vergleich)
|
checken
(v)
(Vergleich)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
gecheckt
checkt
checken
checkte
checkten
|
kontrollieren
(v)
(Landvermessung)
|
inspecteren
(v)
(Landvermessung)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
geïnspecteerd
inspecteert
inspecteren
inspecteerden
inspecteerde
|
kontrollieren
(v)
(Gesellschaft)
|
leiden
(n)
(v)
(Gesellschaft)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
geleid
leidt
leiden
leidde
leidden
|
kontrollieren
(v)
(Vergleich)
|
nagaan
(v)
(Vergleich)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
nagegaan
gaan na
gaat na
ging na
gingen na
|
kontrollieren
(v)
(Landvermessung)
|
de staat opnemen van
(v)
(Landvermessung)
|
kontrollieren
(v)
(untersuchen)
|
inspecteren
(v)
(untersuchen)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
geïnspecteerd
inspecteert
inspecteren
inspecteerden
inspecteerde
|
kontrollieren
(v)
(Auskunft)
|
checken
(v)
(Auskunft)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
gecheckt
checkt
checken
checkte
checkten
|
kontrollieren
(v)
(Tatsache)
|
controleren
(n)
(v)
(Tatsache)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
gecontroleerd
controleert
controleren
controleerde
controleerden
|
kontrollieren
(v)
(regel)
|
toezicht uitoefenen op
(v)
(regel)
|
kontrollieren
(v)
(Auskunft)
|
nagaan
(v)
(Auskunft)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
nagegaan
gaan na
gaat na
ging na
gingen na
|
kontrollieren
(v)
(Landvermessung)
|
schouwen
(v)
(Landvermessung)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
geschouwd
schouwen
schouwt
schouwden
schouwde
|
kontrollieren
(v)
(regel)
|
controleren
(n)
(v)
(regel)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
gecontroleerd
controleert
controleren
controleerde
controleerden
|
kontrollieren
(v)
(Tatsache)
|
natrekken
(v)
(Tatsache)
|
kontrolliert
kontrollieren
kontrollierst
kontrolliertest
kontrollierten
kontrolliere
|
nagetrokken
trekken na
trekt na
trok na
trokken na
|