hervorrufen
(v)
(zuwegebringen)
|
voortbrengen
(v)
(zuwegebringen)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
voortgebracht
brengen voort
brengt voort
brachten voort
bracht voort
|
hervorrufen
(v)
(allgemein)
|
genereren
(v)
(allgemein)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
gegenereerd
genereert
genereren
genereerden
genereerde
|
hervorrufen
(v)
(zuwegebringen)
|
veroorzaken
(v)
(zuwegebringen)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
hervorrufen
(v)
(zuwegebringen)
|
teweegbrengen
(v)
(zuwegebringen)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
teweeggebracht
brengen teweeg
brengt teweeg
bracht teweeg
brachten teweeg
|
hervorrufen
(v)
(zuwegebringen)
|
met zich meebrengen
(v)
(zuwegebringen)
|
hervorrufen
(v)
(Katastrophe)
|
aanstichten
(v)
(Katastrophe)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
aangesticht
sticht aan
stichten aan
stichtten aan
stichtte aan
|
hervorrufen
(v)
(Katastrophe)
|
veroorzaken
(v)
(Katastrophe)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
hervorrufen
(v)
(Katastrophe)
|
teweegbrengen
(v)
(Katastrophe)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
teweeggebracht
brengen teweeg
brengt teweeg
bracht teweeg
brachten teweeg
|
hervorrufen
(v)
(allgemein)
|
voortbrengen
(v)
(allgemein)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
voortgebracht
brengen voort
brengt voort
brachten voort
bracht voort
|
hervorrufen
(v)
(Aufmerksamkeit)
|
prikkelen
(v)
(Aufmerksamkeit)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
geprikkeld
prikkelt
prikkelen
prikkelden
prikkelde
|
hervorrufen
(v)
(zuwegebringen)
|
bewerkstelligen
(v)
(zuwegebringen)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
bewerkstelligd
bewerkstelligen
bewerkstelligt
bewerkstelligde
bewerkstelligden
|
hervorrufen
(v)
(Aufmerksamkeit)
|
wekken
(v)
(Aufmerksamkeit)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
gewekt
wekken
wekt
wekte
wekten
|
hervorrufen
(v)
(Ursache)
|
veroorzaken
(v)
(Ursache)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
veroorzaakt
veroorzaken
veroorzaakt
veroorzaakten
veroorzaakte
|
hervorrufen
(v)
(Ursache)
|
uitlokken
(v)
(Ursache)
|
hervorgerufen
rufen hervor
rufst hervor
riefen hervor
riefst hervor
ruf(e) hervor
|
uitgelokt
lokken uit
lokt uit
lokte uit
lokten uit
|