herauspressen
(n)
(n)
(allgemein)
|
uitstoting
(f)
(n)
(allgemein)
|
herauspressen
(n)
(n)
(allgemein)
|
uitpersing
(f)
(n)
(allgemein)
|
herauspressen
(v)
(Eingeständnis)
|
afpersen
(v)
(Eingeständnis)
|
herausgepresst
pressen heraus
presst heraus
pressten heraus
presstest heraus
presse heraus
|
afgeperst
persen af
perst af
perste af
persten af
|
herauspressen
(v)
(auspressen)
|
uitduwen
(v)
(auspressen)
|
herausgepresst
pressen heraus
presst heraus
pressten heraus
presstest heraus
presse heraus
|
uitgeduwd
duwen uit
duwt uit
duwden uit
duwde uit
|
herauspressen
(v)
(Eingeständnis)
|
afdwingen
(v)
(Eingeständnis)
|
herausgepresst
pressen heraus
presst heraus
pressten heraus
presstest heraus
presse heraus
|
afgedwongen
dwingen af
dwingt af
dwong af
dwongen af
|
herauspressen
(v)
(auspressen)
|
uitknijpen
(v)
(auspressen)
|
herausgepresst
pressen heraus
presst heraus
pressten heraus
presstest heraus
presse heraus
|
uitgeknepen
knijpt uit
knijpen uit
knepen uit
kneep uit
|
herauspressen
(v)
(auspressen)
|
eruit werken
(v)
(auspressen)
|