heiraten (v) (Hochzeit) | in het huwelijksbootje stappen (v) (Hochzeit) |
heiraten (v) (transitiv) | huwen (v) (transitiv) |
heiraten (v) (intransitiv) | trouwen (v) (intransitiv) |
heiraten (v) (intransitiv) | in het huwelijk treden (v) (intransitiv) |
untereinander heiraten | onderling trouwen |
wieder heiraten | hertrouwen |