gefallen
(m)
(n)
(Vorliebe)
|
voorkeur
(m)
(n)
(Vorliebe)
|
gefallen
(m)
(n)
|
gunst
(f)
(n)
|
gefallen
(m)
(n)
(Akt)
|
dienst
(m)
(n)
(Akt)
|
gefallen
(m)
(n)
(Akt)
|
gunst
(f)
(n)
(Akt)
|
gefallen
(m)
(n)
(Vorliebe)
|
voorliefde
(f)
(n)
(Vorliebe)
|
gefallen
(a)
(allgemein)
|
gevallen
(a)
(allgemein)
|
gefallen
gefallen
gefällst
gefielen
gefielst
gefall(e)
|
gevallen
gevallen
gevielen
|
gefallen
(v)
(allgemein)
|
aantrekkelijk zijn voor
(v)
(allgemein)
|
gefallen
(v)
(Zufriedenheit)
|
bevallen
(v)
(Zufriedenheit)
|
gefallen
gefallen
gefällst
gefielen
gefielst
gefall(e)
|
bevallen
bevalt
bevallen
beviel
bevielen
|
gefallen
(v)
(belieben)
|
tevredenstellen
(v)
(belieben)
|
gefallen
gefallen
gefällst
gefielen
gefielst
gefall(e)
|
tevredengesteld
stelt tevreden
stellen tevreden
stelden tevreden
stelde tevreden
|
gefallen
(v)
(allgemein)
|
aanspreken
(v)
(allgemein)
|
gefallen
gefallen
gefällst
gefielen
gefielst
gefall(e)
|
aangesproken
spreekt aan
spreken aan
spraken aan
sprak aan
|
gefallen
(v)
(Zufriedenheit)
|
tevredenstellen
(v)
(Zufriedenheit)
|
gefallen
gefallen
gefällst
gefielen
gefielst
gefall(e)
|
tevredengesteld
stelt tevreden
stellen tevreden
stelden tevreden
stelde tevreden
|
gefallen
(v)
(Zufriedenheit)
|
behagen
(v)
(Zufriedenheit)
|
gefallen
gefallen
gefällst
gefielen
gefielst
gefall(e)
|
behaagd
behaagt
behagen
behaagde
behaagden
|
gefallen
(v)
(belieben)
|
plezieren
(v)
(belieben)
|
gefallen
gefallen
gefällst
gefielen
gefielst
gefall(e)
|
geplezierd
pleziert
plezieren
plezierden
plezierde
|
gefallen
(v)
(Zufriedenheit)
|
aanstaan
(v)
(Zufriedenheit)
|
gefallen
gefallen
gefällst
gefielen
gefielst
gefall(e)
|
aangestaan
staan aan
staat aan
stond aan
stonden aan
|
gefallen
(v)
(belieben)
|
behagen
(v)
(belieben)
|
gefallen
gefallen
gefällst
gefielen
gefielst
gefall(e)
|
behaagd
behaagt
behagen
behaagde
behaagden
|
gefallen
(o)
(Menge)
|
neer
(o)
(Menge)
|
gefallen
(o)
(Menge)
|
omlaag
(o)
(Menge)
|