fortschreiten (n) (n) (Bewegung) | vooruitgang (m) (n) (Bewegung) |
fortschreiten (n) (n) (Bewegung) | voortgang (f) (n) (Bewegung) |
fortschreiten (v) (Fortschritte machen) | vorderen (v) (Fortschritte machen) |
fortschreiten (v) (Fortschritte machen) | opschieten (v) (Fortschritte machen) |
fortschreiten (v) (Zeit) | voortgaan (v) (Zeit) |
fortschreiten (v) (Zeit) | vorderen (v) (Zeit) |
fortschreiten (v) (Fortschritte machen) | vooruitgang boeken (v) (Fortschritte machen) |