ergeben
(a)
(treu)
|
trouw
(m)
(a)
(treu)
|
ergeben
(a)
(treu)
|
toegewijd
(a)
(treu)
|
ergeben
(a)
(treu)
|
verknocht
(a)
(treu)
|
ergeben
(v)
(gipfeln)
|
zijn hoogtepunt bereiken
(v)
(gipfeln)
|
ergeben
(v)
(Übereinkunft)
|
bezwijken
(v)
(Übereinkunft)
|
ergeben
ergibst
ergeben
ergabst
ergaben
ergib
|
bezweken
bezwijkt
bezwijken
bezweken
bezweek
|
ergeben
(v)
(militärisch)
|
capituleren
(v)
(militärisch)
|
ergeben
ergibst
ergeben
ergabst
ergaben
ergib
|
gecapituleerd
capituleren
capituleert
capituleerden
capituleerde
|
ergeben
(v)
(Übereinkunft)
|
opgeven
(n)
(v)
(Übereinkunft)
|
ergeben
ergibst
ergeben
ergabst
ergaben
ergib
|
opgegeven
geven op
geeft op
gaf op
gaven op
|
ergeben
(v)
(militärisch)
|
zich overgeven
(v)
(militärisch)
|
ergeben
(v)
(Übereinkunft)
|
capituleren
(v)
(Übereinkunft)
|
ergeben
ergibst
ergeben
ergabst
ergaben
ergib
|
gecapituleerd
capituleren
capituleert
capituleerden
capituleerde
|
ergeben
(v)
(gipfeln)
|
culmineren
(v)
(gipfeln)
|
ergeben
ergibst
ergeben
ergabst
ergaben
ergib
|
geculmineerd
culmineren
culmineerden
|