erfinden
(v)
(sich ausdenken)
|
uit de duim zuigen
(v)
(sich ausdenken)
|
erfinden
(v)
(plan)
|
uitdenken
(v)
(plan)
|
erfunden
erfindest
erfinden
erfanden
erfandest
erfind(e)
|
uitgedacht
denkt uit
denken uit
dacht uit
dachten uit
|
erfinden
(v)
(sich ausdenken)
|
verzinnen
(v)
(sich ausdenken)
|
erfunden
erfindest
erfinden
erfanden
erfandest
erfind(e)
|
verzonnen
verzinnen
verzint
verzon
verzonnen
|
erfinden
(v)
(Wissenschaft)
|
uitvinden
(v)
(Wissenschaft)
|
erfunden
erfindest
erfinden
erfanden
erfandest
erfind(e)
|
uitgevonden
vinden uit
vindt uit
vond uit
vonden uit
|
erfinden
(v)
(sich ausdenken)
|
bedenken
(v)
(sich ausdenken)
|
erfunden
erfindest
erfinden
erfanden
erfandest
erfind(e)
|
bedacht
bedenken
bedenkt
bedacht
bedachten
|
erfinden
(v)
(plan)
|
uitvinden
(v)
(plan)
|
erfunden
erfindest
erfinden
erfanden
erfandest
erfind(e)
|
uitgevonden
vinden uit
vindt uit
vond uit
vonden uit
|
erfinden
(v)
(plan)
|
bedenken
(v)
(plan)
|
erfunden
erfindest
erfinden
erfanden
erfandest
erfind(e)
|
bedacht
bedenken
bedenkt
bedacht
bedachten
|
erfinden
(v)
(plan)
|
verzinnen
(v)
(plan)
|
erfunden
erfindest
erfinden
erfanden
erfandest
erfind(e)
|
verzonnen
verzinnen
verzint
verzon
verzonnen
|