entlassen (a) (patient) | naar huis gestuurd (a) (patient) |
entlassen (a) (patient) | ontslagen (a) (patient) |
entlassen (v) (job) | afzetten (n) (v) (job) |
entlassen (v) (Freiheit) | de vrijheid geven (v) (Freiheit) |
entlassen (v) (job) | laten afvloeien (v) (job) |
entlassen (v) (patient) | ontslaan (n) (v) (patient) |
entlassen (v) (job) | afdanken (v) (job) |
entlassen (v) (job) | op non-actief stellen (v) (job) |
entlassen (v) (Freiheit) | vrijlaten (v) (Freiheit) |
entlassen (v) (Freiheit) | in vrijheid stellen (v) (Freiheit) |
entlassen (v) (job) | ontslaan (n) (v) (job) |
entlassen (v) (Gefangene) | in vrijheid stellen (v) (Gefangene) |
entlassen (v) (Gefangene) | op vrije voeten stellen (v) (Gefangene) |
entlassen (v) (entthronen) | onttronen (v) (entthronen) |
entlassen (v) (entthronen) | afzetten (n) (v) (entthronen) |
entlassen (v) (job) | de bons geven (v) (job) |
entlassen (v) (patient) | naar huis sturen (v) (patient) |
entlassen (v) (job) | de laan uitsturen (v) (job) |