darlegen (v) (erklären) | uiteenzetten (v) (erklären) |
darlegen (v) | uit de doeken doen (v) |
darlegen (v) (Vorschlag) | voorleggen (v) (Vorschlag) |
darlegen (v) (erklären) | uitleggen (v) (erklären) |
darlegen (v) (erklären) | demonstreren (v) (erklären) |
darlegen (v) | uitleggen (v) |