behaupten
(v)
(versichern)
|
verzekeren
(v)
(versichern)
|
behauptet
behaupten
behauptest
behaupteten
behauptetest
behaupte
|
verzekerd
verzekert
verzekeren
verzekerde
verzekerden
|
behaupten
(v)
(Schein)
|
beweren
(v)
(Schein)
|
behauptet
behaupten
behauptest
behaupteten
behauptetest
behaupte
|
beweerd
beweert
beweren
beweerde
beweerden
|
behaupten
(v)
(Behauptung)
|
met klem beweren
(v)
(Behauptung)
|
behaupten
(v)
(Schein)
|
voorwenden
(n)
(v)
(Schein)
|
behauptet
behaupten
behauptest
behaupteten
behauptetest
behaupte
|
voorgewend
wenden voor
wendt voor
wendde voor
wendden voor
|
behaupten
(v)
(Behauptung)
|
staande houden
(v)
(Behauptung)
|
behaupten
(v)
(Schein)
|
pretenderen
(n)
(v)
(Schein)
|
behauptet
behaupten
behauptest
behaupteten
behauptetest
behaupte
|
gepretendeerd
pretendeert
pretenderen
pretendeerde
pretendeerden
|
behaupten
(v)
(versichern)
|
bevestigen
(v)
(versichern)
|
behauptet
behaupten
behauptest
behaupteten
behauptetest
behaupte
|
bevestigd
bevestigt
bevestigen
bevestigde
bevestigden
|
behaupten
(v)
|
beweren
(v)
|
behauptet
behaupten
behauptest
behaupteten
behauptetest
behaupte
|
beweerd
beweert
beweren
beweerde
beweerden
|
behaupten
(v)
(versichern)
|
met klem beweren
(v)
(versichern)
|
behaupten
(v)
(Behauptung)
|
claimen
(v)
(Behauptung)
|
behauptet
behaupten
behauptest
behaupteten
behauptetest
behaupte
|
geclaimd
claimen
claimt
claimde
claimden
|
behaupten
(v)
(versichern)
|
staande houden
(v)
(versichern)
|
behaupten
(v)
(Behauptung)
|
beweren
(v)
(Behauptung)
|
behauptet
behaupten
behauptest
behaupteten
behauptetest
behaupte
|
beweerd
beweert
beweren
beweerde
beweerden
|
behaupten
(v)
(Behauptung)
|
betogen
(v)
(Behauptung)
|
behauptet
behaupten
behauptest
behaupteten
behauptetest
behaupte
|
betoogd
betoogt
betogen
betoogde
betoogden
|
behaupten
(v)
(Behauptung)
|
volhouden
(n)
(v)
(Behauptung)
|
behauptet
behaupten
behauptest
behaupteten
behauptetest
behaupte
|
volgehouden
houdt vol
houden vol
hielden vol
hield vol
|