beenden
(v)
(Aufgabe)
|
volbrengen
(v)
(Aufgabe)
|
beendet
beendest
beenden
beendeten
beendetest
beende
|
volbracht
volbrengen
volbrengt
volbracht
volbrachten
|
beenden
(v)
(allgemein)
|
beëindigen
(v)
(allgemein)
|
beenden
(v)
(Beendigung)
|
voortijdig afbreken
(v)
(Beendigung)
|
beenden
(v)
(Aufgabe)
|
afwerken
(v)
(Aufgabe)
|
beendet
beendest
beenden
beendeten
beendetest
beende
|
afgewerkt
werkt af
werken af
werkte af
werkten af
|
beenden
(v)
(vollenden)
|
beëindigen
(v)
(vollenden)
|
beenden
(v)
(vollenden)
|
afronden
(n)
(v)
(vollenden)
|
beendet
beendest
beenden
beendeten
beendetest
beende
|
afgerond
ronden af
rondt af
rondden af
rondde af
|
beenden
(v)
(intransitiv)
|
eindigen
(n)
(v)
(intransitiv)
|
beendet
beendest
beenden
beendeten
beendetest
beende
|
geëindigd
eindigen
eindigt
eindigden
eindigde
|
beenden
(v)
(Tätigkeit)
|
ophouden
(n)
(v)
(Tätigkeit)
|
beendet
beendest
beenden
beendeten
beendetest
beende
|
opgehouden
houdt op
houden op
hield op
hielden op
|
beenden
(v)
(allgemein)
|
een einde maken aan
(v)
(allgemein)
|
beenden
(v)
(Aufgabe)
|
afmaken
(v)
(Aufgabe)
|
beendet
beendest
beenden
beendeten
beendetest
beende
|
afgemaakt
maakt af
maken af
maakte af
maakten af
|
beenden
(v)
(Tätigkeit)
|
beëindigen
(v)
(Tätigkeit)
|
beenden
(v)
(Aufgabe)
|
voltooien
(v)
(Aufgabe)
|
beendet
beendest
beenden
beendeten
beendetest
beende
|
voltooid
voltooit
voltooien
voltooiden
voltooide
|
beenden
(v)
(Aufgabe)
|
uitvoeren
(n)
(v)
(Aufgabe)
|
beendet
beendest
beenden
beendeten
beendetest
beende
|
uitgevoerd
voeren uit
voert uit
voerde uit
voerden uit
|
beenden
(v)
(vollenden)
|
tot een einde brengen
(v)
(vollenden)
|
beenden
(v)
(Tätigkeit)
|
een eind maken aan
(v)
(Tätigkeit)
|
beenden
(v)
(intransitiv)
|
het eindpunt bereiken
(v)
(intransitiv)
|
beenden
(v)
(Aufgabe)
|
vervullen
(v)
(Aufgabe)
|
beendet
beendest
beenden
beendeten
beendetest
beende
|
vervuld
vervullen
vervult
vervulden
vervulde
|
beenden
(v)
(Tätigkeit)
|
stoppen
(n)
(v)
(Tätigkeit)
|
beendet
beendest
beenden
beendeten
beendetest
beende
|
gestopt
stoppen
stopt
stopte
stopten
|
beenden
(v)
(vollenden)
|
de laatste hand leggen aan
(v)
(vollenden)
|