en
es
pt
nl
de
fr
it
sv
pl
cs
lang
db
Ausstrahlen
— Deutsch Holländisch Übersetzung
6 Treffer
ausstrahlen
(v)
(Physik)
uitstralen
(v)
(Physik)
ausgestrahlt
strahlen aus
strahlst aus
strahlten aus
strahltest aus
strahl(e) aus
uitgestraald
straalt uit
stralen uit
straalde uit
straalden uit
ausstrahlen
(v)
(Physik)
afgeven
(v)
(Physik)
ausgestrahlt
strahlen aus
strahlst aus
strahlten aus
strahltest aus
strahl(e) aus
afgegeven
geven af
geeft af
gaven af
gaf af
ausstrahlen
(v)
(Licht)
uitzenden
(v)
(Licht)
ausgestrahlt
strahlen aus
strahlst aus
strahlten aus
strahltest aus
strahl(e) aus
uitgezonden
zendt uit
zenden uit
zond uit
zonden uit
ausstrahlen
(v)
(Hitze)
uitstralen
(v)
(Hitze)
ausgestrahlt
strahlen aus
strahlst aus
strahlten aus
strahltest aus
strahl(e) aus
uitgestraald
straalt uit
stralen uit
straalde uit
straalden uit
ausstrahlen
(v)
(person)
uitstralen
(v)
(person)
ausgestrahlt
strahlen aus
strahlst aus
strahlten aus
strahltest aus
strahl(e) aus
uitgestraald
straalt uit
stralen uit
straalde uit
straalden uit
ausstrahlen
(v)
(Licht)
uitstralen
(v)
(Licht)
ausgestrahlt
strahlen aus
strahlst aus
strahlten aus
strahltest aus
strahl(e) aus
uitgestraald
straalt uit
stralen uit
straalde uit
straalden uit
Übersetzen
Ausstrahlen
in andere Sprachen
—
Übersetzen ausstrahlen in Englisch
—
Übersetzen ausstrahlen in Französisch
—
Übersetzen ausstrahlen in Italienisch
—
Übersetzen ausstrahlen in Spanisch
—
Übersetzen ausstrahlen in Portugiesisch
—
Übersetzen ausstrahlen in Slowenisch
—
Übersetzen ausstrahlen in Polnisch
—
Übersetzen ausstrahlen in Tschechisch