auslassen (v) (person) | laten gaan (v) (person) |
auslassen (v) (weglassen) | uitlaten (v) (weglassen) |
auslassen (v) (Kleid) | uitleggen (v) (Kleid) |
auslassen (v) (Kleidung) | wijder maken (v) (Kleidung) |
auslassen (v) (weglassen) | weglaten (v) (weglassen) |
auslassen (v) (Kleidung) | uitnemen (v) (Kleidung) |
auslassen (v) (person) | uitlaten (v) (person) |
an jemandem etwas auslassen | zijn woede koelen op |
an jemandem etwas auslassen | woedend uitvallen tegen |
etwas an jemandem auslassen | iets op iemand afreageren |
sich endlos auslassen über | doorzeuren over |