aufheben
(v)
(Geld)
|
opzij leggen
(v)
(Geld)
|
aufheben
(v)
(Gesetze)
|
annuleren
(v)
(Gesetze)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
geannuleerd
annuleren
annuleert
annuleerde
annuleerden
|
aufheben
(v)
(Gesetze)
|
tenietdoen
(v)
(Gesetze)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
tenietgedaan
doet teniet
doen teniet
deed teniet
deden teniet
|
aufheben
(v)
(Gesetze)
|
ongeldig maken
(v)
(Gesetze)
|
aufheben
(v)
(Mathematik)
|
tegen elkaar wegvallen
(v)
(Mathematik)
|
aufheben
(v)
(Gesetze)
|
opheffen
(n)
(v)
(Gesetze)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
opgeheven
heffen op
heft op
hief op
hieven op
|
aufheben
(v)
(Gesetze)
|
intrekken
(v)
(Gesetze)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
ingetrokken
trekken in
trekt in
trok in
trokken in
|
aufheben
(v)
(abschaffen)
|
annuleren
(v)
(abschaffen)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
geannuleerd
annuleren
annuleert
annuleerde
annuleerden
|
aufheben
(v)
(Gesetze)
|
een eind maken aan
(v)
(Gesetze)
|
aufheben
(v)
(nehmen)
|
optillen
(v)
(nehmen)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
opgetild
tilt op
tillen op
tilden op
tilde op
|
aufheben
(v)
(Geld)
|
opzij zetten
(v)
(Geld)
|
aufheben
(v)
(Gegenstände)
|
opheffen
(n)
(v)
(Gegenstände)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
opgeheven
heffen op
heft op
hief op
hieven op
|
aufheben
(v)
(Gesetze)
|
herroepen
(v)
(Gesetze)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
herroepen
herroepen
herroept
herriepen
herriep
|
aufheben
(v)
(Gegenstände)
|
oppakken
(v)
(Gegenstände)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
opgepakt
pakt op
pakken op
pakten op
pakte op
|
aufheben
(v)
(abschaffen)
|
afschaffen
(v)
(abschaffen)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
afgeschaft
schaft af
schaffen af
schafte af
schaften af
|
aufheben
(v)
(nehmen)
|
oplichten
(v)
(nehmen)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
opgelicht
lichten op
licht op
lichtte op
lichtten op
|
aufheben
(v)
(Gegenstände)
|
tillen
(v)
(Gegenstände)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
getild
tillen
tilt
tilden
tilde
|
aufheben
(v)
(abschaffen)
|
opheffen
(n)
(v)
(abschaffen)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
opgeheven
heffen op
heft op
hief op
hieven op
|
aufheben
(v)
(Gesetze)
|
nietig verklaren
(v)
(Gesetze)
|
aufheben
(v)
(Gegenstände)
|
oprapen
(v)
(Gegenstände)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
opgeraapt
raapt op
rapen op
raapte op
raapten op
|
aufheben
(v)
(Gesetze)
|
afschaffen
(v)
(Gesetze)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
afgeschaft
schaft af
schaffen af
schafte af
schaften af
|
aufheben
(v)
(Gegenstände)
|
optillen
(v)
(Gegenstände)
|
aufgehoben
heben auf
hebst auf
hoben auf
hobst auf
heb(e) auf
|
opgetild
tilt op
tillen op
tilden op
tilde op
|