aufgeben
(n)
(n)
(allgemein)
|
opgeven
(n)
(n)
(allgemein)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
opgegeven
geven op
geeft op
gaf op
gaven op
|
aufgeben
(v)
(verlassen)
|
in de steek laten
(n)
(v)
(verlassen)
|
aufgeben
(v)
(Forderung)
|
afstand doen
(v)
(Forderung)
|
aufgeben
(v)
(verzichten auf)
|
afhaken
(v)
(verzichten auf)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
afgehaakt
haken af
haakt af
haakten af
haakte af
|
aufgeben
(v)
(Forderung)
|
opgeven
(n)
(v)
(Forderung)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
opgegeven
geven op
geeft op
gaf op
gaven op
|
aufgeben
(v)
(Übereinkunft)
|
capituleren
(v)
(Übereinkunft)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
gecapituleerd
capituleren
capituleert
capituleerden
capituleerde
|
aufgeben
(v)
(Recht)
|
verzaken aan
(v)
(Recht)
|
aufgeben
(v)
(verlassen)
|
achterlaten
(v)
(verlassen)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
achtergelaten
laten achter
laat achter
lieten achter
liet achter
|
aufgeben
(v)
(Tätigkeit)
|
ermee ophouden
(v)
(Tätigkeit)
|
aufgeben
(v)
(Übereinkunft)
|
opgeven
(n)
(v)
(Übereinkunft)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
opgegeven
geven op
geeft op
gaf op
gaven op
|
aufgeben
(v)
(plan)
|
dumpen
(v)
(plan)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
gedumpt
dumpt
dumpen
dumpten
dumpte
|
aufgeben
(v)
(plan)
|
naar de schroothoop verwijzen
(v)
(plan)
|
aufgeben
(v)
(verzichten auf)
|
opgeven
(n)
(v)
(verzichten auf)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
opgegeven
geven op
geeft op
gaf op
gaven op
|
aufgeben
(v)
(Recht)
|
opgeven
(n)
(v)
(Recht)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
opgegeven
geven op
geeft op
gaf op
gaven op
|
aufgeben
(v)
(Übereinkunft)
|
bezwijken
(v)
(Übereinkunft)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
bezweken
bezwijkt
bezwijken
bezweken
bezweek
|
aufgeben
(v)
(Recht)
|
afstand doen van
(v)
(Recht)
|
aufgeben
(v)
(verlassen)
|
verlaten
(n)
(v)
(verlassen)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
verlaat
verlaat
verlaten
verlaatte
verlaatten
|
aufgeben
(v)
(Idee)
|
afzien van
(v)
(Idee)
|
aufgeben
(v)
(Tätigkeit)
|
er de brui aan geven
(v)
(Tätigkeit)
|
aufgeben
(v)
(Idee)
|
opgeven
(n)
(v)
(Idee)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
opgegeven
geven op
geeft op
gaf op
gaven op
|
aufgeben
(v)
(verzichten auf)
|
laten varen
(v)
(verzichten auf)
|
aufgeben
(v)
(Forderung)
|
afzien van
(v)
(Forderung)
|
aufgeben
(v)
(Recht)
|
afstaan
(v)
(Recht)
|
aufgegeben
gibst auf
geben auf
gabst auf
gaben auf
gib auf
|
afgestaan
staat af
staan af
stond af
stonden af
|