achten
(v)
(person)
|
opzien naar
(v)
(person)
|
achten
(v)
(Meinung)
|
eerbiedigen
(v)
(Meinung)
|
geachtet
achten
achtest
achteten
achtetest
achte
|
geëerbiedigd
eerbiedigt
eerbiedigen
eerbiedigden
eerbiedigde
|
achten
(v)
(person)
|
hoog aanslaan
(v)
(person)
|
achten
(v)
(beobachten)
|
toezien
(v)
(beobachten)
|
geachtet
achten
achtest
achteten
achtetest
achte
|
toegezien
zien toe
ziet toe
zagen toe
zag toe
|
achten
(v)
(Gefühle)
|
achten
(v)
(Gefühle)
|
geachtet
achten
achtest
achteten
achtetest
achte
|
geacht
acht
achten
achtten
achtte
|
achten
(v)
(person)
|
op de handen dragen
(v)
(person)
|
achten
(v)
(Gefühle)
|
respecteren
(v)
(Gefühle)
|
geachtet
achten
achtest
achteten
achtetest
achte
|
gerespecteerd
respecteren
respecteert
respecteerde
respecteerden
|
achten
(v)
(Gefühle)
|
waarderen
(v)
(Gefühle)
|
geachtet
achten
achtest
achteten
achtetest
achte
|
gewaardeerd
waardeert
waarderen
waardeerde
waardeerden
|
achten
(v)
(aufpassen)
|
toezien
(v)
(aufpassen)
|
geachtet
achten
achtest
achteten
achtetest
achte
|
toegezien
zien toe
ziet toe
zagen toe
zag toe
|
achten
(v)
(person)
|
opkijken naar
(v)
(person)
|
achten
(v)
(Meinung)
|
respecteren
(v)
(Meinung)
|
geachtet
achten
achtest
achteten
achtetest
achte
|
gerespecteerd
respecteren
respecteert
respecteerde
respecteerden
|
achten
(v)
(person)
|
een zeer hoge dunk hebben van
(v)
(person)
|
achten
(v)
(aufrechterhalten)
|
toezien
(v)
(aufrechterhalten)
|
geachtet
achten
achtest
achteten
achtetest
achte
|
toegezien
zien toe
ziet toe
zagen toe
zag toe
|