Verlassen
(n)
(n)
(allgemein)
|
verlating
(f)
(n)
(allgemein)
|
Verlassen
(n)
(n)
(Akt)
|
vertrekken
(n)
(n)
(Akt)
|
verlassen
verlassen
verlässt
verließen
verließest
verlass
|
vertrokken
vertrekt
vertrekken
vertrokken
vertrok
|
Verlassen
(n)
(n)
(Akt)
|
vertrek
(n)
(n)
(Akt)
|
Verlassen
(n)
(n)
(Akt)
|
weggaan
(n)
(n)
(Akt)
|
verlassen
verlassen
verlässt
verließen
verließest
verlass
|
weggegaan
gaat weg
gaan weg
ging weg
gingen weg
|
Verlassen
(n)
(n)
(allgemein)
|
in de steek laten
(n)
(n)
(allgemein)
|
Verlassen
(n)
(n)
(allgemein)
|
verlaten
(n)
(n)
(allgemein)
|
verlassen
verlassen
verlässt
verließen
verließest
verlass
|
verlaat
verlaat
verlaten
verlaatte
verlaatten
|
Verlassen
(a)
(aufgegeben)
|
in de steek gelaten
(a)
(aufgegeben)
|
Verlassen
(a)
(Platz)
|
verlaten
(n)
(a)
(Platz)
|
verlassen
verlassen
verlässt
verließen
verließest
verlass
|
verlaat
verlaat
verlaten
verlaatte
verlaatten
|
Verlassen
(a)
(Platz)
|
onbewoond
(a)
(Platz)
|
Verlassen
(a)
(aufgegeben)
|
achtergelaten
(a)
(aufgegeben)
|
Verlassen
(a)
(aufgegeben)
|
verlaten
(n)
(a)
(aufgegeben)
|
verlassen
verlassen
verlässt
verließen
verließest
verlass
|
verlaat
verlaat
verlaten
verlaatte
verlaatten
|
Verlassen
(v)
(Verhältnis)
|
weggaan van
(v)
(Verhältnis)
|
Verlassen
(v)
(aufgeben)
|
achterlaten
(v)
(aufgeben)
|
verlassen
verlassen
verlässt
verließen
verließest
verlass
|
achtergelaten
laten achter
laat achter
lieten achter
liet achter
|
Verlassen
(v)
(person)
|
rekenen op
(v)
(person)
|
Verlassen
(v)
(weggehen)
|
verlaten
(n)
(v)
(weggehen)
|
verlassen
verlassen
verlässt
verließen
verließest
verlass
|
verlaat
verlaat
verlaten
verlaatte
verlaatten
|
Verlassen
(v)
(aufgeben)
|
verlaten
(n)
(v)
(aufgeben)
|
verlassen
verlassen
verlässt
verließen
verließest
verlass
|
verlaat
verlaat
verlaten
verlaatte
verlaatten
|
Verlassen
(v)
(aufgeben)
|
in de steek laten
(n)
(v)
(aufgeben)
|
Verlassen
(v)
(person)
|
vertrouwen op
(v)
(person)
|
Verlassen
(v)
(Haus)
|
ontruimen
(v)
(Haus)
|
verlassen
verlassen
verlässt
verließen
verließest
verlass
|
ontruimd
ontruimen
ontruimt
ontruimde
ontruimden
|
Verlassen
(v)
(Verhältnis)
|
verlaten
(n)
(v)
(Verhältnis)
|
verlassen
verlassen
verlässt
verließen
verließest
verlass
|
verlaat
verlaat
verlaten
verlaatte
verlaatten
|