Frei — Deutsch Holländisch Übersetzung18 Treffer

frei (a) (Benehmen) los (a) (Benehmen)
frei (a) (unentgeltlich) kosteloos (a) (unentgeltlich)
frei (a) (Aussicht) onbelemmerd (a) (Aussicht)
frei (a) (verfügbar) vrij (a) (verfügbar)
frei (a) (unentgeltlich) voor niets (a) (unentgeltlich)
frei (a) (unentgeltlich) vrij (a) (unentgeltlich)
frei (a) (Platz) onbezet (a) (Platz)
frei (a) (Aussicht) onbeperkt (a) (Aussicht)
frei (a) (unentgeltlich) voor noppes (a) (unentgeltlich)
frei (a) (Benehmen) ongedwongen (a) (Benehmen)
frei (a) (allgemein) onbezet (a) (allgemein)
frei (a) (unentgeltlich) gratis (a) (unentgeltlich)
frei (a) (allgemein) vrij (a) (allgemein)
frei (o) (allgemein) openhartig (o) (allgemein)
frei (o) (allgemein) vrijuit (o) (allgemein)
frei (o) (mangelnd) zonder (o) (mangelnd)
frei (o) (mangelnd) verstoken van (o) (mangelnd)
frei (o) (mangelnd) ontdaan van (o) (mangelnd)
Frei Beispiele11 Beispiele gefunden
eine Linie frei lassen een regel verspringen
frei erfunden gefingeerd
frei erfunden fictief
frei haben niet hoeven werken
frei haben vrijaf hebben
frei haben vrij hebben
frei herumlaufen in het wild rondlopen
frei nehmen vrij nemen
frei stehend losstaand
frei stehend vrijstaand
frei werdend in wording
Übersetzen Frei in andere Sprachen
Übersetzen frei in Englisch
Übersetzen frei in Französisch
Übersetzen frei in Italienisch
Übersetzen frei in Spanisch
Übersetzen frei in Portugiesisch
Übersetzen frei in Slowenisch
Übersetzen frei in Polnisch
Übersetzen frei in Tschechisch