Schuld — Deutsch Holländisch Übersetzung8 Treffer

Schuld (f) (n) (allgemein) schuld (m) (n) (allgemein)
Schuld (f) (n) (Sträflichkeit) culpabiliteit (f) (n) (Sträflichkeit)
Schuld (f) (n) (person) schuld (m) (n) (person)
Schuld (f) (n) (Verantwortung) blaam (m) (n) (Verantwortung)
Schuld (f) (n) (Recht) schuld (m) (n) (Recht)
Schuld (f) (n) (person) fout (m) (n) (person)
Schuld (f) (n) (Verantwortung) schuld (m) (n) (Verantwortung)
Schuld (f) (n) (Sträflichkeit) aansprakelijkheid (f) (n) (Sträflichkeit)
Schuld Beispiele9 Beispiele gefunden
die Schuld geben beschuldigen
die Schuld geben verantwoordelijk stellen
die Schuld geben de schuld geven
die Schuld geben für betichten van
die Schuld geben für beschuldigen van
die Schuld schieben auf de schuld schuiven op
jemandes Schuld sein iemands fout zijn
schuld sein in fout zijn
schuld sein schuldig zijn
Übersetzen Schuld in andere Sprachen
Übersetzen Schuld in Englisch
Übersetzen Schuld in Französisch
Übersetzen Schuld in Italienisch
Übersetzen Schuld in Spanisch
Übersetzen Schuld in Portugiesisch
Übersetzen Schuld in Slowenisch
Übersetzen Schuld in Polnisch
Übersetzen Schuld in Tschechisch